Het verhaal achter: Aux armes et caetera
Gainsbourg was het onbetwiste enfant terrible van Frankrijk. Muziek maken was zijn vak, choqueren zijn grootste hobby. Hij liet Jane Birkin klaarkomen in Je t’aime, moi non plus, componeerde voor de naïeve France Gall een wel heel suggestief liedje over anijslollies en releasde een conceptalbum vol ‘nazirock’. Toen hij op 51-jarige leeftijd een beetje in de vergetelheid leek te geraken, greep hij naar het Franse volkslied. De gemoederen rondom de schandaleuze versie liepen zelfs zo hoog op dat hij bijna slaags raakte met het leger…
Het is 1979. Serge Gainsbourg heeft al een tijd niet meer in de spotlights gestaan sinds het erotische Je t’aime, moi non plus ruim tien jaar eerder en het succes van Histoire de Melody Nelson uit ‘71. Ondanks zijn beruchte karakter zijn de ogen op dat moment meer gericht op zijn vrouw Jane Birkin, wier acteercarrière een flinke vlucht heeft genomen. Het is de hoogste tijd om weer eens tegen heilige huisjes aan te trappen. Met zo min mogelijk geld, want Gainsbourg heeft nog geen nagel om aan zijn kont te krabben.
Gainsbourg: reggaekoning to be
Zijn producer Philippe Lerichomme komt met een topplan: Gainsbourg gaat de reggae, die op dat momenteel wereldwijd aan populariteit wint, officieel introduceren in Frankrijk. Zonder dat er ook maar één nummer geschreven is, zet hij de zanger en liedjesschrijver op het vliegtuig naar Kingston, Jamaica. Niets is aan het toeval overgelaten: de beste muzikanten van het eiland en het achtergrondkoor van niemand minder dan Bob Marley, inclusief diens vrouw Rita, zijn opgetrommeld om hem te begeleiden. Het gezelschap heeft amper een week om tot een volledig album te komen.
In Kingston treft Gainsbourg de opnamestudio aan in een stoffige straat, met rondwaggelende kippen en geiten. Van de producer ontbreekt elk spoor, maar gelukkig zijn de muzikanten Sly Dunbar en Robbie Shakespeare er voor een eerste kennismaking. De taalbarrière zorgt in eerste instantie voor wat verwarring, maar zodra Dunbar en Shakespeare erachter komen dat Gainsbourg de man is achter het beruchte ‘hijgnummer’ Je t’aime, is het ijs gebroken. Gainsbourg drinkt, rookt en schrijft aan één stuk door en wil alles zo ongepolijst mogelijk opnemen, tot grote verbazing van de producer en muzikanten. Waar hij het in zijn nummers over heeft? Ze hebben werkelijk geen idee en dat is maar goed ook: zo bezingt Gainsbourg, zoals we van hem gewend zijn, zaken die behoorlijk dubieus zijn. De liefde voor een jong rastameisje bijvoorbeeld, of een samenkomst van Ku Klux Klan-leden. Wanneer de 51-jarige zanger terug naar Frankrijk vliegt, weet hij dat hij iets bijzonders in handen heeft.
Heiligschennis
En inderdaad: de plaat wordt goud. Het succes veroorzaakt zowel luid applaus als totale afkeer. Vooral het nummer Aux Armes et cætera, de titeltrack van het album, zorgt voor een tsunami van protest. Het is een reggae-adaptatie van het nationale volkslied Le Marseillaise, die Gainsbourg in een interview nog ‘het meest bloederige volkslied ooit gemaakt’ noemt. Het refrein ervan heeft hij beperkt tot ‘aux armes et cætera’. ‘Heiligschennis’ noemen de nationalistische Fransen het. Hoe durft deze idioot dat prachtige volkslied tot ‘et cætera’ te reduceren? Journalist en schrijver Michel Droit beschuldigt de zanger, die zelf van Joodse komaf is en bovendien getraumatiseerd door de oorlog, zelfs van antisemitisme. Gainsbourg houdt voet bij stuk: tegenover hen die de artistieke waarde van zijn muziek niet in kunnen schatten, hoeft hij zich niet te verantwoorden. En neen, hij schrapt het nummer al helemaal niet van zijn setlist tijdens liveoptredens. Dit is zijn kopstuk!
Matten met militairen
De tour verloopt zonder al te grote confrontaties, totdat de band op 4 januari 1980 in Straatsburg moet spelen, tevens de plek waar in 1792 het volkslied werd geschreven. De commotie loopt hoog op en op de dag dat de show moet plaatsvinden, zorgen aanwezige militairen ervoor dat deze geannuleerd wordt. Na een bommelding in het hotel waar de band verblijft, stuurt Gainsbourg zijn bandleden alvast vooruit stuurt naar Brussel, de volgende stad op de tourlijst. Zelf blijft hij achter, vastberaden alsnog voor zijn publiek te verschijnen.
In de Hall Rhénus is het een drukte van jewelste. Voor het podium staan niet alleen Gainsbourg-liefhebbers, maar ook tussen de zestig en tweehonderd opgefokte legioensoldaten die maar al te graag een kop klieven vanavond. Iedereen is in opperste staat van paraatheid: er wordt gefluisterd dat de groep de zanger de planken afsleurt, zodra hij ook maar één noot van dat ‘weerzinwekkende’ nummer durft te spelen. Dan komt Serge op. Hij gaat achter de microfoon staan, jaagt zijn vuist in de lucht en vertelt zijn publiek welk onrecht hem eerder die dag is aangedaan. ‘Ik ben een rebel die La Marseillaise zijn oorspronkelijke betekenis heeft teruggegeven’, roept hij. Tot grote verbazing van alle aanwezigen, zet hij de originele versie van het volkslied a capella in. Iedereen schiet in het gelid, de handen gaan richting het hart en de verbouwereerde militairen kunnen niet anders dan luidkeels met Gainsbourg meezingen. Na twee coupletten verlaat de zanger het podium, een dikke middelvinger opstekend. ‘Het is een slimme gast’, verzucht oud-kolonel Jacques Romain-Desfossé nog. Gainsbourg heeft gewonnen.
De ironie van dit verhaal
Op 14 december 1981 gaat het originele manuscript van La Marseillaise onder de hamer bij een veiling in Versailles. Vooraan zit Gainsbourg. Naar eigen zeggen bereid zich te laten ruïneren, overtroeft hij nonchalant alle bieders. Voor ₣135.000 gaat hij met het bundeltje papier naar huis. Daar leest hij hoe Rouget de Lisle, de componist van het lied, vermoedelijk om eindeloos pennen te voorkomen, het refrein vanaf de eerste herhaling tot ‘Aux armes, citoyens! et cætera’ heeft gereduceerd.