Parijse muziektempel l’Olympia: één zaal, honderden zielen
Een gastblogbijdrage i.s.m. Benoît Delaere
‘Deze zomer mocht ik weer een weekend in Parijs vertoeven, een heerlijke romantische stad met voor elk wat wils. Zo wilde ik per se even langs ‘l’Olympia’: dé Parijse concertzaal van bijna mythische proporties. Figuurlijk dan. Want wie een majestueus gebouw verwacht, komt bedrogen uit. Je zou er bijna onopgemerkt voorbij wandelen, daar op de Boulevard des Capucines.
Toch maken de karakteristieke rode letters op het fronton onmiddellijk indruk. Jammer genoeg waren de tralies naar beneden en kon ik dus niet even binnenwandelen zoals ik me had voorgenomen.’ – Benoît Delaere
Van achtbaan tot amusementszaal
Dat l’Olympia legendarisch is hoeft niet te verbazen als je zijn geschiedenis nader bekijkt. In 1893 geeft Joseph Oller opdracht tot het bouwen van een zaal ter vervanging van de ‘montagnes russes’, één der eerste achtbanen van Parijs, welke té brandgevaarlijk zou zijn. L’Olympia wordt luxueus aangekleed en de eerste optredens balanceren tussen ballet, chansons en speciale attracties zoals de wereldvermaarde Houdini. In 1911 wordt de zaal nog beter uitgerust zodat er grotere revues kunnen plaatsvinden, waardoor onder andere Damia, Fréhel, Yvonne George en Maurice Chevalier meer dan eens hun opwachting maken.
Barre tijden
Vanaf 1922, het jaar van overlijden van oprichter Joseph Oller, gaat het langzaam slechter met l’Olympia. De opkomst van de film zorgt er voor dat de zaal meer en meer verandert in een bioscoop, totdat er na 1929 helemaal geen andersoortig evenement meer te bewonderen is. L’Olympia is niet meer: het gebouw heet nu officieel Théâtre Jacques Haïck, naar de man die tevens de Grand Rex opricht. De bioscoop loopt goed, totdat de oorlog aanbreekt en het gebouw een logement wordt voor Duitse soldaten. Na de bevrijding zijn het juist weer de geallieerden die zich het theater toe-eigenen. Het schijnt zelfs dat soldaten in uniform gratis toegang krijgen tot de voorstellingen, waar steevast vier verschillende nationale volksliederen aan vooraf gaan.
Edith Piaf: redster in nood
In 1954 is er weer een ommekeer. Bruno Coquatrix, zelf aanvankelijk auteur-componist, koopt het theater met de gekoesterde wens de zaal weer zijn oorspronkelijke functie terug te geven. Weinigen geloven in het succes ervan, maar toch weet hij Lucienne Delyle te overtuigen het openingsconcert te verzorgen. In het voorprogramma staat ene Gilbert Bécaud: een piepjonge, onbekende jongeman. Wie had gedacht dat hij later een van de huisartiesten van de zaal zou worden? Het succes van de heropening van het muziekgebouw is niet erg groot. Sterker nog: in 1961 bevindt l’Olympia zich op het randje van faillissement. ‘We scheerden gedurende ons leven constant langs catastrofes, maar we hadden altijd één geluk: onze vrienden’, vertelt Paulette Coquatrix, de vrouw van Bruno, in de docu ‘Si l’Olympia m’était conté’. Het stel belt op een een goede avond met vriendin Édith Piaf, die zich erg ziek voelt. ‘Als ik zing, gaat het beter met me’, vertelt ze hen. Een deal wordt gesloten: gedurende drie maanden zal Édith op de planken van het theater optreden, soms tot wel twee keer per avond. Het is in deze zaal dat zij voor het eerst haar befaamde ‘Non je ne regrette rien’ ten gehore brengt. Piaf weet zo wél Parijs’ meest illustere concertgebouw van de ondergang te redden, maar zichzelf ironisch genoeg niet. In 1963 overlijdt de zangeres, nog geen jaar nadat ze haar laatste concert op de planken van l’Olympia speelt. Zij was overigens niet de enige die hier afscheid nam van haar publiek: in 1966 is het Jacques Brel die hier zijn fans officieel voor het laatst toezingt.
Bijzondere momenten hopen zich op
L’Olympia is echter weer helemaal terug. Concerten volgen zich in een razendtempo op. Georges Brassens, Eddie Constantine, Annie Cordy, Les Frères Jacques, Jacques Hélian, Charles Trenet, Joséphine Baker, Léo Ferré, Juliette Gréco, Dario Moreno, Jean Sablon, Jacques Brel, Mouloudji… Allemaal maken zij hier hun ‘entrée parisienne’. Vanaf dat moment wordt l’Olympia een referentie in zowel Frankrijk als ver daarbuiten: buitenlandse artiesten als Sinatra, The Beatles, Bob Dylan en James Brown staan te trappelen om in het historische gebouw te mogen optreden. Franse legendarische performances in overvloed: Aznavour zingt er twee maanden lang in 1965; Michel Sardou maar liefst zes maanden in 1995 (en komt er in 2013 voor het eerst weer terug met zijn ‘Grands Moments’-tour) en Charles Trenet geeft er zijn afscheidsoptreden in 1975 terwijl Yves Montand er juist zijn comeback maakt in 1981.
Een dakraam voor de verloren zielen
In ’97 wordt de zaal gesloopt en enkele meters verderop in de straat volledig identiek weer opgebouwd; alleen de voorgevel blijft overeind. Met zijn rode zetels, zwarte muren, blauwe plafond en rode doek lijkt er niets te zijn veranderd. Leuk detail is dat de architect toevallig een goeie vriend is van… Gilbert Bécaud. Bécaud vraagt hem om een soort dakraampje in het plafond te voorzien zodat ‘de ziel’ van alle artiesten die hier ooit optraden, kan binnenglijden…
Na de werkzaamheden wordt de zaal op 13 november 1997 heropend met een concert van, jawel, Bécaud (die overigens maar liefst 33 keer optrad in de zaal). In 2001 dwingen financiële moeilijkheden de erfgenamen van de in 1979 overleden Coquatrix om de zaal over te laten aan Vivendi Universal, die de zaal tot op de dag van vandaag uitbaat. Aan karakter heeft l’Olympia echter nooit ingeboet. En de zielen zijn, wellicht dankzij de aanwezigheid van het dakraampje, nog alom aanwezig in de groteske zaal.
Ga voor de recente concertagenda naar de website van l’Olympia.
Luistertip: de cd ‘L’Olympia, 50 ans de musichall’.
Overige bron: www.lehall.com